De bijnamen van gulden muntgeld, hoe noemden we ze ook alweer?

Op een rij: 5 gulden, een rijksdaalder en 1 gulden, zo zagen zij er uit
Op een rij: 5 gulden, een rijksdaalder en 1 gulden, zo zagen zij er uit

Weetje nog, de bijnamen die onze guldens kregen? Nee? Nou, dan nemen we ze nog even met je door! Want hoe noemden we ook alweer het munt- en papiergeld in de guldentijd?

Bijnamen van guldens: hoe noemden we ….

  • 1 cent bijnaam: hij raakte echt uit de gratie in de jaren 70, er is geen bijnaam voor
  • 5 cent bijnaam: dit was natuurlijk de befaamde stuiver
  • 10 cent bijnaam: tja, dat heette natuurlijk een dubbeltje, of een duppie
  • 25 cent bijnaam: een kwartje
  • 1 gulden bijnaam: een piek (ik heb ‘geen piek opzak’ – ik heb geen geld opzak)
  • 5 gulden bijnaam: was een vijfje
  • 10 gulden bijnaam: een joet
  • 25 gulden bijnaam: was een ‘geeltje (naar het oorspronkelijke gele biljet uit 1861)
  • 50 gulden bijnaam: (dit biljet was daadwerkelijk geel!) had geen bijnaam
  • 100 gulden bijnaam: een meier en later ook nog ‘een snip‘ (naar de watervogel die erop stond).
  • 250 gulden bijnaam: een vuurtoren (naar de afbeelding)
  • 1000 gulden bijnaam: een rug; afkomstig van ‘een rooie rug‘ / ‘een rode rug‘ (naar de rode achterzijde van het oorspronkelijke biljet)
Op een rij: de stuiver, het kwartje en een dubbeltje
Op een rij: de stuiver, het kwartje en een dubbeltje

Gezegden over geld

Het muntgeld van guldens, ook wel aangeduid als Hfl. (Hollandse Florijn) kende diverse gezegden en uitdrukkingen, die we vandaag de dag nog steeds gebruiken:

  • Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje. Niet zo’n leuke uitdrukking, want het betekent dat je nooit jouw afkomst zal ontstijgen. Je blijft ‘een dubbeltje’ en wordt niets hogers waard dan dat.
  • Voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. Dit betekent dat je voor slechts een dubbeltje, wat weinig waarde kent, het beste wilt krijgen. Bijvoorbeeld de eerste rang (ring) in een theater. Je bent dus inhalig, krenterig.
  • Iets kost een ‘grijpstuiver’. Iets is spotgoedkoop, kost bijna niets.
  • Geen cent te makken. Je bezit werkelijk niets, je hebt geen cent te makken
  • Elk dubbeltje op zijn kant draaien. Noodgedwongen leef je erg zuinig en geef je niet zomaar zelfs kleingeld uit; alle uitgaven overdenk je eerst.
  • De eerste klap is een daalder waard. Een daalder was ca. 1,5 gulden. De eerste poging is het belangrijkste; dus zorg dat je als eerste (toe)slaat.
  • Geen stuiver waard. Iets is waardeloos, het is niet eens een stuiver waard!
  • Geen cent voor geven. Iets is volstrekt waardeloos, zelfs een cent zou nog te duur zijn.
Ouderwetse kassa uit grutterszaak. Foto: S.v.d. Ent
Ouderwetse kassa uit grutterszaak. Foto: S.v.d. Ent
En hier is 'ie dan, de stuiver, met de beeltenis van oud koningin Juliana.
En hier is ‘ie dan, de stuiver, met de beeltenis van oud koningin Juliana.